Tractoren Geschiedenis

Gloeikoptrekkers made in Italy Deel 2

Gloeikoptrekkers made in Italy          

Landbouwmachines uit Italië hebben vanaf de jaren zestig massaal West-Europa overspoeld, inclusief Nederland. Ze waren destijds misschien iets minder van kwaliteit dan de Duitse maar ook stukken goedkoper en dat scheelde een slok op de borrel! Met de landbouwtrekkers  gingen het net eender, merken zoals Carraro, Same, Landini , Lamborghini en niet te vergeten Fiat waren alom tegenwoordig op de Nederlandse boerderijen. De Italiaanse  gloeikoptrekkers echter waren net voor en net na de Tweede Wereldoorlog  in geen wegen te bekennen. Dat kwam hoofdzakelijk door het ontbreken van een importeur. Bij de fabrikanten zoals Fiat en Landini die hier wel een invoerder hadden werden er nooit gloeikoptrekkers gebouwd of hadden net afscheid van de gloeikoptrekker genomen. Alle, of toch de meeste Italiaanse trekkerfabrikanten bouwden tussen de twee wereldoorlogen wel enkele gloeikoptrekkers. Vanaf begin jaren 50  werd door de meeste fabrikanten overgeschakeld op dieselmotoren en was het rijk van de gloeikopmotor voorbij. In het eerste deel over de Italiaanse gloeikoptrekkers kon je dan ook al kennismaken met enkele bekende merken als Bubba, Orsi en Ursus,… . In deze tweede en laatste aflevering komen naast Landini en Breda ook enkele minder bekende merken als Gambino, Oreglia en Deganello aan bod.

OREGLIA

De Officina Meccanica Ing. G. Oreglia & C. had haar oorsprong in het bedrijf Magrini, Bariola en Capelli dat in 1908 werd opgericht in Piacenza. Het bedrijf was gespecialiseerd in de productie van middelgrote verbrandingsmotoren van het merk Sima. Met de komst van ingenieur Giacomo Oreglia in 1911 wordt de naam veranderd in ´Magrini ing Oreglia’ en nog wat later in ‘Officina Meccanica Ing. G. Oreglia & C.’ Na de eerste wereldoorlog spitste het onderzoek van Oreglia zich vooral toe op de motoren op zware brandstof  met de nadruk op gloeikopmotoren en luchtgekoelde tweetakt motoren. Zo ontwierp hij een horizontale eencilinder gloeikopmotor met een inhoud van 11.756 cm3 en een vermogen van 30 pk. Het bedrijf bouwde locomobielen voor stationair gebruik en petroleumtrekkers maar rond 1925 ook enkele gloeikoptrekkers. Hoeveel trekkers er in totaal werden gebouwd kon niet achterhaald worden want documenten en foto’s zijn amper of niet te vinden. Na dagenlang googelen vonden we op het internet in de databank SBA van de universiteit van Bologna enkele foto’s en één verwijzing naar een Oreglia trekker uit 1921 zonder vermelding van type. Op een van de bij dit artikel gepubliceerde foto’s herkennen we een Oreglia trekker uitgerust met een stationaire (gloeikop?)motor gebouwd op een chassis van een Case 12-25 trekker. Ook enkele andere zeer zeldzame foto’s willen we de lezer niet onthouden!  Eind jaren veertig werd het bedrijf opgedoekt.

OM OFFICINE MECCANICHE

De onderneming OM voluit Officine Meccaniche, werd in 1899 opgericht in Milaan door Grondona & Miani met de bedoeling om spoorwegmateriaal te bouwen. Na verloop van enige jaren werden de activiteiten uitgebreid naar andere sectoren zoals scheepsbouw, vliegtuigmotoren enz. In 1918 werd het bedrijf Züst uit Brescia overgenomen, een fabrikant van auto’s, vrachtwagens, vliegtuigmotoren en werktuigmachines. Begin jaren twintig gaat OM een samenwerking aan met het bedrijf MAIS wat staat voor Meccanica Agricola Industriale Suzzaresa. Zij produceerden o.a. vrachtwagens, en locomobielen met een gloeikopmotor OM voor de landbouw en industrie. Geplaagd door financiële problemen worden ze in 1931 overgenomen door OM. In 1927 begon OM met de ontwikkeling van de

 T 240 tractoren. Deze waren uitgerust met een horizontale ééncilinder gloeikopmotor met een inhoud van 10.852 cm3, een vermogen van 30 pk en 1V/1A versnellingen. De versnellingen konden verdubbeld worden door de draairichting van de motor om te keren. Midden jaren dertig werd de T 360 geïntroduceerd. De trekker had grotendeels dezelfde kenmerken (motor, transmissie,…) als de T 240 maar het vermogen werd opgevoerd tot 36 pk bij 458 omw/min. Naar schatting werden er tussen de 2000-2500 tractoren gebouwd. Ook OM kwam door de economische crisis eind van de jaren twintig in de financiële problemen waardoor hun bank zich verplicht zag 50 percent van de OM aandelen te verkopen aan Fiat. Begin van de jaren dertig wordt de bank genationaliseerd en komen de overige 50 percent aandelen van OM ook in handen van Fiat. Vanaf de  jaren veertig bouwt OM onder licentie van Case twee modellen op basis van het model L. Ze waren uitgerust met een viercilinder petroleummotor van 48 pk. Zij bleven in productie tot begin van de jaren vijftig. In 1952 worden de modellen OM 35 en OM 40 geïntroduceerd in vierwiel- of rupsversie. Ze waren uitgerust met een dieselmotor met een inhoud 3770 cc. Het OM logo verdwijnt midden jaren zeventig van de trekkers en wordt vervangen door de merknaam Fiat.

LANDINI

Landini is een van de bekendste Italiaanse trekkermerken. Stamvader van het bedrijf was Giovanni Landini. Die richt in Fabricco een kleine machinewerkplaats op waar hij naast allerhande herstellingen voor de boeren, zich specialiseert in de fabricage van apparaten voor de productie van wijn. Ondertussen was Giovanni getrouwd met Anna Menozzi en krijgt het paar zeven kinderen waarvan 5 zonen. Tijdens het begin van vorige eeuw begint de stoomlocomobiel zijn opgang in de  Italiaanse landbouw.  Giovanni Landini waagt zijn kans en bouwt zijn eerste locomobiel. Om deze te doen renderen koopt hij een dorsmachine waarmee hij, samen met zijn zonen, in het stille seizoen graan gaat dorsen bij de boeren in de  omgeving. Landini experimenteert ook met verbrandingsmotoren, in 1910 ontwikkelt hij zijn eerste stationaire tweetakt semi-diesel gloeikopmotor die de volgende jaren constant wordt verbeterd. Het bedrijf  bouwt telkens kleine series met een vermogen van 10/12 pk tot 30/35 pk , goed voor ongeveer 200 motoren per jaar. Deze motoren werd vooral gebruikt als aandrijving voor dorsmachines en waterpompen. Nog tijdens de eerste wereldoorlog begon Landini aan de ontwikkeling van een door  een gloeikopmotor aangedreven landbouwtrekker waarvan het eerste prototype in 1924 klaar was. Dat  jaar overlijdt Giovanni Landini maar zijn zonen zetten zijn werk verder. In 1925 wordt de eerste trekker  model A 25/30 geïntroduceerd. Het is de eerste trekker met gloeikopmotor van een reeks van 13 modellen die tijdens de productieperiode van 1925 tot1963 worden gemaakt. De Landini 25/30 was uitgerust met een liggende ééncilinder tweetakt semi-diesel gloeikopmotor met verdampingskoeling, een inhoud van 11.750 cc , een  vermogen van 30 pk en drie versnellingen vooruit en één achteruit. In 1932 werd zijn opvolger, de 40 A (40 pk) geïntroduceerd, die trekker werd door de grote boeren en loondorsers goed onthaald. Van het model 40 werden 236 exemplaren gebouwd. Niet lang daarna kreeg deze 40 A gezelschap van een verbeterde versie type ‘ B’. Een nog groter succes was de ‘Super Landini’ of SL50 waarvan de eerste serie in 1934 van de band liep. Deze trekker had een totaal ander uiterlijk en was de eerste met radiateur, was functioneler en veiliger en vormde dan ook de basis voor alle latere semi-diesel modellen. Van de Superlandini die tot 1951 in productie bleef, werden 3.200 exemplaren verkocht. In 1935 werd hij opgevolgd door de ‘Velite’ ook gekend als VL 30. Hij had een vermogen van 25 pk  (25/30 pk) in1941 opgevoerd tot 28/31 pk. De trekker was verkrijgbaar in zes verschillende uitvoeringen, standaard werd hij geleverd met stalen wielen of naar keuze eveneens met houten loopvlak. Van de Vélite werden er ongeveer 3400 exemplaren gebouwd. In 1941, in volle oorlogsperiode, werd de Buffalo geïntroduceerd, een trekker van 35/40 pk waarvan de eerste versie zowel technisch als uiterlijk weinig afweek van de Velite. De Buffalo had regelmatig te kampen met technische problemen en werd dan ook geen verkoopsucces. Na de oorlog wordt de productie hervat en op de landbouwvakbeurs van Milaan in 1948 stond naast de bekende SuperLandini, Velite en Buffalo modellen een onbekend type, de L 20.  Een kleine trekker met gloeikopmotor met een inhoud van 4312 cc en een vermogen van 20-22 pk. Dit was dan ook de kleinste gloeikopmotor ooit in Italië gebouwd. Een exemplaar van de trekker werd geleverd aan de universiteit van Bologna zij moesten zorgen voor de homologatie van het model. Dat proces heeft enkele maanden geduurd en toen werd het plots stil rond die kleine trekker. Net in die periode start de ontwikkeling van de ‘L Serie’ waarvan de eerste modellen L25 en L45 in de lente van 1950 in productie gaan. Verrassend was wel dat de L 25 als twee druppels water op de ‘verdwenen’  L20 leek en met dezelfde motor was uitgerust. Alleen het vermogen werd bij de L25 wat opgevijzeld. De L25 en L45 trekkers werden tijdens de jaren die volgen regelmatig aangepast, de serie werd ook uitgebreid met de L35 en L55. Alle trekkers waren uitgerust met o.a.  een elektrische starter, hydraulische hef, aftakas en differentieelslot. Met deze modellen had Landini behoorlijk wat succes, nochtans stond het bedrijf in 1955 aan de rand van de afgrond. Dat had de onderneming grotendeels aan zichzelf te wijten want terwijl de meeste concurrenten al lang overgeschakeld waren op dieselmotoren  had Landini hardnekkig vastgehouden aan de eencilinder gloeikop-tweetaktmotor. Toch introduceert Landini in 1955 de 55 L, nog een trekker met gloeikopmotor, de sterkste trekker met gloeikopmotor ooit. Twee jaar later sloot Landini een licentieovereenkomst met Perkins Engines voor de productie van dieselmotoren. Een jaar later werd de Landinetta geïntroduceerd, de eerste trekker met de nieuwe dieselmotor. Het tijdperk van de gloeikopmotor was definitief voorbij!

 

GAMBINO

Gambino was een gewone boer uit Chieri (Turijn) met twaalf kinderen waarvan 10 zonen. Gambino werkte  als pachter op het landgoed van een gravin tot hij voldoende geld had gespaard om een eigen boerderijtje te kopen. De opbrengst van de boerderij is echter te klein om een groot gezin te onderhouden. De zonen gaan allemaal in de leer bij een smid tevens wagenmaker met de naam Piass. Als de man overlijdt nemen de gebroeders Gambino de wagenmakerij over. Begin 20e eeuw beginnen ze ook  met de bouw van wijnpersen. Blijkbaar een schot in de roos. De werkplaats werd uitgebreid en machines werden aangekocht waaronder ook een motor die op houtgas liep. Die motor diende om alle machines zoals draaibanken en persen in de werkplaats aan te drijven. Na de eerste wereldoorlog beginnen ze ook een loondorsbedrijf voor rekening van derden. Hiervoor hadden zij niet minder dan 10 dorscombinaties elk met zijn eigen locomobiel om de machine aan te drijven. Tractoren waren in die tijd nog een zeldzaamheid op het Italiaanse platteland. Dat veranderde snel toen ergens in 1937 een Lanz Bulldog HR5 (Lanz 15-30) ter reparatie in hun werkplaats werd aangeboden. De trekker werd grondig bestudeerd waarna de broers Gambino besloten om een dergelijke trekker te bouwen waarmee ze met hun dorscombinaties de boer op konden gaan. De trekkers is grotendeels gebaseerd op de 15-30, met uitzondering van de wielen en de vooras die gerecupereerd werden van hun oude vrachtwagen Fiat 18BLS. De gietijzeren delen, de tandwielen van de transmissie, de inspuitpomp, de injecteurs en al de rest (behalve de radiatorelementen, het smeersysteem van Bosch en enkele andere kleine details) werden in eigen werkplaats vervaardigd. Er werden oorspronkelijk een drietal trekkers gemaakt maar daar bleef het echter niet bij.. Ook de boeren uit de regio wilden die Gambino trekker hebben zodat er uiteindelijk 18 tot 20 exemplaren werden gebouwd. De laatste serie werd gebouwd in 1952-1953. Het bedrijf van de ‘Gambino Fratelli’ bestaat nog altijd en is gespecialiseerd in materiaal voor de wijnproductie.

 

BREDA

Ingenieur Ernesto Breda was een man van aanzien en thuis op vele markten. In 1886 nam hij het bedrijf Elvetica over, dat al sinds 1865 dorsmachines produceerde. In dat jaar had hij ook al Cerimodo & Co overgenomen een bedrijf dat o.a. stoomketels, locomobielen en ander zwaar materiaal fabriceerde. In 1884 was het nog een bescheiden bedrijf dat al verschillende keren van eigenaar wisselde. In 1891 wint Breda een aanbesteding voor de levering van 22 locomotieven aan de Roemeense spoorwegen, een markt die tot dan altijd gedomineerd werd door de Duitse en Engelse fabrikanten.

Hoewel de landbouwtak bij Breda slechts een klein deeltje bijdraagt aan de omzet van het bedrijf wordt er  in 1910 een landbouwtrekker gebouwd naar Amerikaans model met een dwarsgeplaatste tweecilindermotor van 26 pk die echter niet verder kwam dan het prototypestadium. In 1921 werd een 40 pk 4-cilindermodel geproduceerd dat op petroleum of benzine liep. In 1931 bouwde Breda een tractor met een chassis uit geperst staal en uitgerust met een Junkers-tweecilinder dieselmotor van 40 pk met tegengestelde cilinders, maar de productie werd vroegtijdig gestaakt omdat het bedrijf ingeschakeld werd in de oorlogsindustrie. Tijdens die oorlog produceerde Breda o.a. artillerietrekkers die uitgerust waren met gloeikopmotoren, ook vrachtwagens, pantserwagens enz. Na het einde van de Tweede Wereldoorlog pikt Breda terug in op de productie van landbouw- en industrietrekkers. Op de jaarbeurs van Milaan in 1946 presenteerde Breda een rupstrekker van 50 pk uitgerust met een gloeikopmotor. De gloeikoptrekker werd begin jaren vijftig opgevolgd door modellen met snelle viercilinder dieselmotoren van 50 pk en met een zescilinder van 75 pk. Deze werden gebouwd tot het einde van de jaren vijftig toen  Breda definitief de agrarische sector verliet. Hoewel er maar een type met gloeikopmotor werd gebouwd schat men de totale productie van deze trekkers op 350 tot 400 exemplaren. De Breda trekkers zijn zelfs in Italië moeilijk te vinden.

.DEGANELLO

De vier gebroeders  Deganello; Dante, Remo, Ferruccio en Romolo beginnen in 1918 een mechanische werkplaats waaruit in1923 de Deganello S.A. is ontstaan met fabriek en hoofdkantoor in Milaan. Het doel van de onderneming was de productie en verkoop van gloeikopmotoren, landbouwmachines,  molens, irrigatiepompen enz. Dante is een ingenieur, Romolo is technisch tekenaar en opgeleid aan de polytechnische militaire school van de marine in Livorno, Remo verzorgt de administratie en Ferruccio is verantwoordelijk voor de verkoop. De broers beginnen nog datzelfde jaar met de ontwikkeling van een stationaire gloeikopmotor die vooral dient om hun beregeningspompen, generatoren en graanmolens aan te drijven. Na enkele niet zelfrijdende locomobielen en ook een paar steenbrekers met gloeikopmotor te hebben gebouwd wordt in 1926 de eerste trekker met gloeikopmotor geïntroduceerd. De motor is een Deganello industriële gloeikopmotor met een cilinderinhoud van 5.966 cc met 200 mm boring x 300 mm slag bij een vermogen van 30 pk. Een tweede versie had een motor met en cilinderinhoud van 8.739 cc, een 220 mm boring x 230 mm slag en een vermogen van 40 pk. Beide gloeikopmotoren waren op een rechthoekig stalen chassis gemonteerd  waarbij de cilinderkop naar de bestuurder was gericht. De verbrandingsgassen van de uitlaat werden afgevoerd door een pijp die door de brandstoftank passeerde om de zware brandstof op de juiste temperatuur te houden. Deze trekkers werden tot 1929 gebouwd. Alle Deganello trekkers hadden waterkoeling. Bij de eerste uitvoeringen gebeurde de koeling met water dat door de waterpomp uit een reservoir onder het carter werd gepompt. De trekkers van de tweede serie hadden een gegoten gietijzeren chassis en waren met een frontradiator en ventilator uitgerust. De eerste serie trekkers had een transmissie met twee versnellingen vooruit en een achteruit. In de latere modellen werd dat een 3V/1A transmissie. De trekkers van de laatste generatie hadden welluidende namen als Littoria* en Sabaudia*.

De remmen en de koppeling werden door middel van pedalen bediend en alle tandwielen van de transmissie en de assen zaten in een oliebad. De besturing gebeurde net als bij een auto op de voorwielen. De spoorbreedte bedroeg1,30 m en de wielbasis 1,67 m.

In 1943 wordt de fabriek door de Duitsers bezet en wordt de productie onderbroken. Of ook Deganello ingeschakeld werd in de oorlogsproductie weten we niet. Maar na de oorlog werd de productie niet hervat en in 1962 wordt de Deganello S.A opgeheven om in 1968 definitief opgedoekt te worden. Hoeveel exemplaren er gebouwd werden kon niet achterhaald worden, de totale productie wordt op minder dan 500 exemplaren geschat. Uit officiële documenten weten we dat er in 1951 bij de UMA  28 Deganello tractoren van 30 pk en 25 Deganello tractoren van 40 pk ingeschreven waren.

 

*Littoria en  *Sabaudia waren twee steden die onder Mussolini gesticht waren in de drooggelegde Pontijnse moerassen ten zuiden van Rome. Na de val van de fascisten werd de stad Littoria omgedoopt tot Latino. Door een ‘vergetelheid’ gebeurde dat niet met Sabaudia. Die draagt tot op heden nog de oorspronkelijke naam.

 

 

Gerelateerd

Tags

Delen

  • Recent
  • Popular
  • Tag
  • Het korte bestaan van de GéDé tractor

    Het korte bestaan van de GéDé tractor

    0 Comments

    Nederlandse trekkermerken, je kan er waarschijnlijk niet direct een noemen maar ze hebben wel degelijk bestaan. In de eerste plaats denken we dan vooral aan Brons en GéDé die toch behoorlijk wat trekk...
  • Ford TW: Europeaan met Amerikaanse roots

    Ford TW: Europeaan met Amerikaanse roots

    0 Comments

    Ford TW: Europeaan met Amerikaanse roots *Tekst: Jan Ebinger,  Beeld: Jan Ebinger & Maarten Martens & Davy Tandt In 1979 lanceert Ford Motor Company tijdens de Sima de TW-serie. De d...
  • Geschiedenis van PZ Geldrop

    Geschiedenis van PZ Geldrop

    0 Comments

    Het was in 1937 ten tijde van de economische crisis dat Piet Zweegers van baron Van Tuyll van Serooskerken 5000 gulden leende om zich uit te kunnen kopen bij het noodlijdende GELRIA; Genoemd naar Geld...
  • Chamberlain, een tractorfabrikant  uit  Australië

    Chamberlain, een tractorfabrikant uit Australië

    0 Comments

    Een klein vraagje: wat  is het resultaat als men een Chamberlain ‘Champion MK II’ uit 1960 en een Fiat 50 rupstrekker uit 1950  sloopt en vakkundig samengevoegd tot é&eacu...